- TOESPRAAK
Beleidsvorming in roerige tijden
Toespraak door Christine Lagarde, president van de ECB, tijdens het jaarlijkse symposium over economisch beleid, met als thema ‘Structural Shifts in the Global Economy’, georganiseerd door de Federal Reserve Bank of Kansas City in Jackson Hole in de VS
Jackson Hole, 25 augustus 2023
In de afgelopen drie jaar hebben mensen over de hele wereld, in verschillende mate, een ongekende reeks schokken meegemaakt.
We hadden de pandemie, die heeft geleid tot een gedeeltelijke sluiting van de wereldeconomie. We hebben te maken met een oorlog in Europa en een nieuw geopolitiek landschap, wat leidt tot ingrijpende veranderingen in de energiemarkten en handelspatronen. En de klimaatverandering versnelt en dwingt ons er alles aan te doen om de economie koolstofvrij te maken.
Een zichtbaar effect van deze verschuivingen is de terugkeer van wereldwijde hoge inflatie, die veel mensen leed heeft veroorzaakt. Centrale banken hebben gereageerd door het monetaire beleid aan te scherpen en hoewel er vooruitgang wordt geboekt, is de strijd tegen de inflatie nog niet gewonnen.
Maar deze verschuivingen kunnen ook ingrijpende gevolgen hebben voor de langere termijn. Enkele mogelijke scenario’s laten een fundamentele verandering zien in de aard van wereldwijde economische verbanden. Met andere woorden, het kan zijn dat we een tijdperk van verschuivingen in economische verbanden tegemoet treden, met breuken ten opzichte van de bekende wetmatigheden. Voor beleidsmakers met een stabiliteitsmandaat vormt dit een grote uitdaging.
We vertrouwen op de wetmatigheden uit het verleden om inzicht te krijgen in de verdeling van schokken waar we waarschijnlijk mee te maken krijgen, hoe deze doorwerken in de economie en met welk beleid we er het beste op kunnen reageren. Maar als we ons in een nieuw tijdperk bevinden, vormen wetmatigheden uit het verleden misschien niet langer een goede indicatie voor hoe de economie werkt.
Hoe kunnen we dan de stabiliteit blijven waarborgen?
De uitdaging waar we voor staan, kan goed worden samengevat met de woorden van filosoof Søren Kierkegaard, die zei: ‘Het leven kan alleen maar achterwaarts worden begrepen, terwijl we het voorwaarts moeten leven’.
Aangezien ons beleid met vertraging doorwerkt, kunnen we niet wachten tot de parameters van deze nieuwe omgeving volledig duidelijk zijn voordat we actie ondernemen. We moeten een visie op de toekomst vormen en op een toekomstgerichte manier handelen. Maar we zullen de gevolgen van onze beslissingen pas achteraf echt begrijpen. Daarom zullen we nieuwe kaders moeten creëren die gericht zijn op gedegen beleidsvorming in onzekere tijden.
Vandaag zal ik de drie belangrijkste verschuivingen uiteenzetten die kenmerkend zijn voor de huidige omgeving en aangeven hoe ze het soort schokken waarmee we worden geconfronteerd en hun transmissie naar de economie kunnen veranderen. Vervolgens zal ik ingaan op de drie kernelementen van gedegen beleidsvorming in deze context: duidelijkheid, flexibiliteit en nederigheid.
Verschuivingen in de wereldeconomie
Sinds de pandemie hebben de Europese en mondiale economieën drie verschuivingen ondergaan die veranderingen teweegbrengen in de wereldmarkten – en die zich over verschillende tijdsspannen afspelen.
Ten eerste zien we ingrijpende veranderingen in de arbeidsmarkt en de aard van het werk.
De arbeidsmarkten in geavanceerde economieën zijn historisch krap – en niet alleen vanwege de sterke vraag naar arbeidskrachten na de pandemie. In sommige economieën zijn arbeidskrachten die de beroepsbevolking verlieten niet volledig teruggekeerd, hetzij door ziekte hetzij door veranderende voorkeuren.[1] In andere, zoals het eurogebied, staat de werkgelegenheid op recordhoogte, maar werken mensen gemiddeld minder uren.[2]
De pandemie heeft ook de digitalisering versneld,[3] wat waarschijnlijk zowel het aanbod van arbeidskrachten als de samenstelling van banen zal beïnvloeden. Het werken op afstand is toegenomen,[4] waardoor het arbeidsaanbod mogelijk elastischer wordt. En dit sluit nu aan bij de generatieve AI-revolutie, waardoor, net als bij alle technologische revoluties, waarschijnlijk zowel banen zullen verdwijnen als nieuwe ontstaan.
Volgens een schatting is meer dan een kwart van de banen in geavanceerde economieën afhankelijk van vaardigheden die gemakkelijk kunnen worden geautomatiseerd.[5] Maar uit onderzoek van de ECB blijkt ook dat de werkgelegenheidsaandelen in beroepen die meer zijn blootgesteld aan AI de afgelopen tien jaar in de meeste Europese landen zijn gestegen, waardoor het idee wordt weerlegd dat de AI-revolutie noodzakelijkerwijs zal leiden tot een daling van de werkgelegenheid.[6]
Ten tweede ondergaan we een energietransitie, die samen met de versnelling van de klimaatverandering ingrijpende transformaties in de mondiale energiemarkten teweegbrengt.
Hoewel Europa de grootste schok heeft meegemaakt, is de wereldwijde energiemix ook in beweging, aangezien leveranciers die de markt eerder in balans brachten zich terugtrekken. Al enkele jaren beweegt de Amerikaanse schalieoliesector in de richting van een strategie van tragere groei en minder investeringen in productiecapaciteit. En de OPEC+-leden missen voortdurend hun productiedoelstellingen.
Tegelijkertijd wint het streven naar hernieuwbare energie overal aan kracht, gedreven door nieuwe zorgen over energiezekerheid en de noodzaak van klimaatactie.[7] De EU streeft er nu naar tegen 2030 meer dan 40 % van de energie uit hernieuwbare energiebronnen te genereren, terwijl de Verenigde Staten op schema liggen om tegen 2050 het grootste deel van hun elektriciteit op te wekken met zonne- en windenergie.[8]
Ten derde worden we geconfronteerd met een toenemende geopolitieke kloof en een wereldeconomie die versnippert in concurrerende blokken. Dit gaat gepaard met stijgende niveaus van protectionisme, aangezien landen hun toeleveringsketens opnieuw configureren om zich aan te passen aan nieuwe strategische doelstellingen.
In het afgelopen decennium is het aantal handelsbeperkingen vertienvoudigd,[9] terwijl het industriebeleid gericht op reshoring (het terughalen van de productie naar eigen land) en friend-shoring (het inkopen van inputs van leveranciers in bevriende landen) zich nu vermenigvuldigt. En hoewel dit nog niet heeft geleid tot deglobalisering, neemt het bewijs voor veranderende handelspatronen toe.[10] De kwetsbaarheid van de mondiale toeleveringsketens, die door de pandemie naar voren is gebracht, heeft dit proces ook versneld.[11]
Deze verschuivingen – met name die welke verband houden met de omgeving na de pandemie en energie – hebben bijgedragen aan de sterke stijging van de inflatie in de afgelopen twee jaar. Ze hebben het totale aanbod beperkt en ook de vraag gericht naar sectoren met capaciteitsproblemen.[12] En deze mismatches ontstonden, althans in eerste instantie, tegen de achtergrond van een zeer expansief macro-economisch beleid om de gevolgen van de pandemie te compenseren, waarvoor een snelle beleidsaanpassing door centrale banken nodig was.
Of al deze verschillende verschuivingen permanent blijken te zijn, is in dit stadium niet te zeggen. Maar het is al wel duidelijk dat het effect ervan in veel gevallen hardnekkiger is geweest dan we aanvankelijk hadden verwacht. Dit roept twee belangrijke vragen op over de aard van belangrijke economische verbanden.
Twee vragen over belangrijke economische verbanden
De eerste vraag is of de schokken die de economische fluctuaties veroorzaken veranderen.
Vóór de pandemie dachten we meestal dat de economie zich voortbewoog langs een gestaag groeiend pad van potentiële productie, waarbij fluctuaties voornamelijk worden veroorzaakt door schommelingen in de particuliere vraag. Maar dit is misschien niet langer een geschikt model.
Om te beginnen zullen we waarschijnlijk meer schokken ervaren vanuit de aanbodzijde zelf.[13]
We zijn al getuige van de effecten van de versnelde klimaatverandering, en deze zullen zich waarschijnlijk vertalen in frequentere aanbodschokken in de toekomst. Meer dan 70% van de bedrijven in het eurogebied is naar schatting afhankelijk van ten minste één ecosysteemdienst.[14] De verschuiving in de wereldwijde energiemix zal waarschijnlijk ook de omvang en frequentie van energievoorzieningsschokken vergroten, waarbij olie en gas minder elastisch worden,[15] terwijl hernieuwbare energiebronnen nog steeds worden geconfronteerd met onderbrekingen en opslagproblemen.
Reshoring en friend-shoring impliceren ook nieuwe aanvoerbeperkingen, vooral als de versnippering van de handel versnelt voordat de binnenlandse leveringsbasis is herbouwd. Uit onderzoek van de ECB blijkt dat, in een scenario waarin de wereldhandel langs geopolitieke lijnen versnippert, de reële invoer wereldwijd tot 30% zou kunnen dalen en niet volledig kan worden gecompenseerd door een grotere handel binnen blokken.[16]
Tegelijkertijd kan onze grotere blootstelling aan deze schokken leiden tot beleidsreacties die de economie ook beroeren. Het belangrijkste is dat we waarschijnlijk een fase van versnelde investeringen zullen zien die grotendeels ongevoelig zijn voor de conjunctuurcyclus – zowel omdat de investeringsbehoeften waarmee we worden geconfronteerd dringend zijn, als omdat de publieke sector een centrale rol speelt bij de totstandkoming.
Zo zal de energietransitie in een relatief kort tijdsbestek enorme investeringen vergen – in de EU gemiddeld ongeveer € 600 miljard per jaar tot 2030.[17] De wereldwijde investeringen in de digitale transformatie zullen tegen 2026 naar verwachting meer dan verdubbelen.[18] En het nieuwe internationale landschap zal ook een aanzienlijke verhoging van de defensie-uitgaven vereisen. In de EU is jaarlijks ongeveer € 60 miljard nodig om de doelstelling van 2% van het bbp voor militaire uitgaven van de NAVO te halen.[19] Zelfs als koolstofintensief kapitaal sneller wordt afgeschreven,[20] zou dit leiden tot hogere netto-investeringen.
Een dergelijke fase van hogere structurele investeringsbehoeften zal de economische vooruitzichten moeilijker leesbaar maken. Zo namen de investeringen in het eurogebied in het eerste kwartaal van dit jaar toe tegen de achtergrond van stagnerende productie, deels als gevolg van vooraf geplande investeringen in het kader van het Next Generation EU-programma.
De tweede vraag is hoe deze schokken zich door de economie verspreiden.
De nieuwe omgeving biedt de ruimte voor grotere relatieve prijsschokken dan vóór de pandemie. Als we geconfronteerd worden met zowel hogere investeringsbehoeften als grotere aanbodbeperkingen, zullen we waarschijnlijk een sterkere prijsdruk zien op markten zoals grondstoffen – vooral voor de metalen en mineralen die cruciaal zijn voor groene technologieën.[21] En de relatieve prijzen zullen ook moeten worden aangepast om ervoor te zorgen dat de middelen worden herschikt naar groeiende sectoren en weg van krimpende sectoren.[22]
Grootschalige herschikkingen kunnen ook leiden tot stijgende prijzen in groeiende sectoren die niet volledig kunnen worden gecompenseerd door dalende prijzen in krimpende sectoren, als gevolg van de neerwaartse starheid van nominale lonen.[23] Dus de taak van centrale banken is om de inflatieverwachtingen stevig verankerd te houden aan de doelstelling, terwijl deze relatieve prijsveranderingen zich voordoen.
En deze uitdaging zou in de toekomst complexer kunnen worden vanwege twee veranderingen in prijs- en loonvormingsgedrag die we sinds de pandemie zien.
Ten eerste hebben bedrijven, geconfronteerd met grote onevenwichtigheden tussen vraag en aanbod, hun prijsstrategieën aangepast. In de afgelopen decennia van lage inflatie durfden bedrijven die te maken hadden met relatieve prijsstijgingen vaak de prijzen niet te verhogen uit angst marktaandeel te verliezen.[24] Maar dit veranderde tijdens de pandemie ,toen bedrijven te maken kregen met grote, gemeenschappelijke schokken, die fungeerden als een impliciet coördinatiemechanisme ten opzichte van hun concurrenten.
Onder dergelijke omstandigheden zagen we dat bedrijven niet alleen meer geneigd zijn de prijzen aan te passen, maar dat ook in aanzienlijke mate doen.[25] Dat is een belangrijke reden waarom in sommige sectoren de frequentie van prijsveranderingen in het eurogebied in de afgelopen twee jaar bijna is verdubbeld ten opzichte van de periode vóór 2022.[26]
De tweede verandering was de krappe arbeidsmarkt, die werknemers in een sterkere positie heeft gebracht om reële loonverliezen goed te maken. Voorheen was het risico op tweede-ronde-effecten beperkt, zelfs als schokken wel doorwerkten in de prijzen, omdat we meestal met aanhoudende slapte op de arbeidsmarkt te maken hadden.[27] Maar zoals we vandaag de dag zien, kan een stijging van de inflatie, wanneer werknemers meer onderhandelingsmacht hebben, ‘inhaalloongroei’ tot gevolg hebben, wat weer kan leiden tot een hardnekkiger inflatieproces.[28]
We kunnen zeker niet uitsluiten dat beide ontwikkelingen van tijdelijke aard zijn. In feite zien we in het eurogebied al enig bewijs dat bedrijven de prijzen minder vaak wijzigen, al is dit wel in een omgeving met dalende energie- en inputprijzen.[29] En het is mogelijk dat de krapte op de arbeidsmarkt zal afzwakken naarmate de economie vertraagt, mismatches tussen vraag en aanbod als gevolg van de pandemie vervagen en zodra digitalisering na verloop van tijd leidt tot een groter arbeidsaanbod, onder meer door de vermindering van toegangsbelemmeringen.[30]
Maar we moeten ook openstaan voor de mogelijkheid dat sommige van deze veranderingen langer kunnen duren. Als het mondiale aanbod minder elastisch wordt, ook op de arbeidsmarkt,[31] en de mondiale concurrentie afneemt, moeten we ervan uitgaan dat prijzen een grotere rol zullen spelen bij de aanpassing. En als we ook geconfronteerd worden met schokken die groter zijn en vaker voorkomen – zoals[32] geopolitieke en energieschokken – valt te verwachten dat bedrijven kostenstijgingen consequenter gaan doorberekenen.
In die context moeten we er zeer alert op zijn dat een grotere volatiliteit van de relatieve prijzen niet doorsijpelt naar de inflatie op de middellange termijn door lonen die voortdurend de prijzen ‘najagen’. Dat zou de inflatie hardnekkiger kunnen maken als de verwachte loonstijgingen dan worden opgenomen in de prijsbeslissingen van bedrijven, wat aanleiding geeft tot wat ik ‘voor wat hoort wat’-inflatie heb genoemd.[33]
Gedegen beleidsvorming in roerige tijden
Dus hoe kunnen we ervoor zorgen dat de beleidsvorming, in dit tijdperk van verschuivingen, transities en kloven, waarin we nog niet weten of we terugkeren naar de oude wereld of een nieuwe betreden, robuust blijft?
Volgens mij zijn er drie belangrijke elementen: duidelijkheid, flexibiliteit en nederigheid.
Ten eerste moeten we duidelijkheid verschaffen over onze doelstelling en over onze onverminderde vastberadenheid om die te verwezenlijken.
Duidelijkheid is van belang om de juiste rol van het monetaire beleid in de lopende transities vast te stellen. We moeten duidelijk zijn dat prijsstabiliteit een fundamentele pijler is van een investeringsvriendelijk klimaat. Geconfronteerd met een veranderende wereld, mag het monetaire beleid zelf geen bron van onzekerheid worden.
Dit is van cruciaal belang zijn om de inflatieverwachtingen stevig verankerd te houden, zelfs wanneer er tijdelijke afwijkingen van onze doelstelling zijn, zoals het geval kan zijn in een meer schokgevoelige economie. En het zal ook essentieel zijn om het publieke vertrouwen te behouden dat we, ook in een nieuwe omgeving, onze doelstelling niet uit het oog verliezen. We moeten en zullen de inflatie op de middellange termijn op 2% houden.
Maar om onze doelen te bereiken, hebben we flexibiliteit nodig in onze analyse.
We kunnen beleid niet baseren op eenvoudige regels of tussentijdse doelstellingen in een onzekere economie.[34] En dit betekent dat we niet uitsluitend kunnen uitgaan van modellen die gebruikmaken van gegevens uit het verleden en het beleid proberen te verfijnen rond voorspellingen tot op de procentpunt. Tegelijkertijd moeten we ook de andere valkuil vermijden, namelijk dat we ons te veel focussen op de huidige gegevens en ‘op de achteruitkijkspiegel rijden’, omdat monetair beleid op die manier een reactieve kracht wordt in plaats van een stabiliserende.
In plaats daarvan zullen we beleidskaders moeten opzetten die de complexiteit waarmee we worden geconfronteerd in kaart brengen en afdekken – iets wat centrale banken nu al beginnen te doen. In het geval van de ECB hebben we onze toekomstige beslissingen afhankelijk gemaakt van drie criteria: de inflatievooruitzichten, de dynamiek van de onderliggende inflatie en de kracht van de monetairbeleidstransmissie.
Deze drie criteria helpen de onzekerheid rond de vooruitzichten op middellange termijn te verminderen door de inflatieprognoses van onze medewerkers, de trend die we uit de onderliggende inflatie kunnen afleiden en de effectiviteit van onze beleidsmaatregelen om die trend tegen te gaan, te combineren. Vooruitblikkend verwacht ik dat dit soort meerzijdige aanpak nodig zal zijn om het beleid doeltreffend bij te sturen. Maar we zullen dit proces ook moeten verbeteren door onze modellen en voorspellingstechnieken regelmatig bij te werken[35] en met een diepere analyse van de variabelen die fungeren als de beste leidende indicatoren.[36]
Het derde element dat cruciaal is in deze nieuwe omgeving is nederigheid. Hoewel we moeten blijven streven naar een scherper beeld van de middellange termijn, moeten we ook duidelijk zijn over de grenzen van wat we op dit moment weten en wat ons beleid kan bereiken. Als we onze geloofwaardigheid bij het publiek willen behouden, zullen we over de toekomst moeten praten op een manier die de onzekerheid waar we mee te maken hebben beter weergeeft.
Bij de ECB zijn we deze richting al ingeslagen in ons voorspellingsproces, maar we zijn er nog niet. We hebben gevoeligheidsanalyses gepubliceerd van belangrijke variabelen zoals energieprijzen en lonen, en we hebben scenarioanalyses gebruikt tijdens de pandemie en na het begin van de oorlog in Oekraïne. We streven er ook naar om transparanter te zijn bij de verantwoording over onze voorspelfouten.
Onderzoek laat zien dat huishoudens voorspellingen van centrale banken minder vertrouwen als de recente voorspellingen slecht waren,[37] maar we kunnen dit probleem verminderen als we op een meer voorwaardelijke manier over prognoses praten en betere verklaringen geven voor fouten. Daarom zijn medewerkers van de ECB begonnen met het publiceren van de belangrijkste factoren achter onze inflatievoorspelfouten en we zijn van plan dit te blijven doen.[38]
Conclusie
Ik rond mijn verhaal af.
Er bestaat geen kant-en-klaar draaiboek voor de situatie waar we vandaag de dag mee te maken hebben – en daarom is het onze taak een nieuw op te stellen.
Beleidsvorming in een tijdperk van verschuivingen, transities en kloven vereist een open geest en de bereidheid om onze analytische kaders in real time aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen. Tegelijkertijd is het in dit tijdperk van onzekerheid des te belangrijker dat centrale banken een nominaal anker vormen voor de economie en de prijsstabiliteit waarborgen in overeenstemming met hun respectieve mandaten.
In de huidige context betekent dit – voor de ECB – het zo lang als nodig vaststellen van de rentetarieven op een niveau dat restrictief genoeg is om de inflatie tijdig terug te brengen naar onze doelstelling van 2% op middellange termijn.
En vooruitblikkend moeten we duidelijk blijven in onze doelstellingen, flexibel in onze analyse en bescheiden in de manier waarop we communiceren. Zoals John Maynard Keynes ooit zei: ‘De moeilijkheid ligt niet zozeer in het ontwikkelen van nieuwe ideeën, maar in het ontsnappen aan de oude’.
Dit effect is zichtbaarder in de Verenigde Staten dan in het eurogebied. Zie Botelho, V. en Weißler, M. (2022), “COVID-19 en pensioenbeslissingen van oudere werknemers in het eurogebied”, Economic Bulletin, Issue 6, ECB; Faria e Castro, M. en Jordan-Wood, S. (2023), “Excess Retirements Continue despite Ebbing COVID-19 Pandemic”, On The Economy Blog, Federal Reserve Bank of St. Louis, 22 juni.
Zie Arce, O., Consolo, A., Dias da Silva, A. en Mohr, M. (2023), 'More jobs but fewer working hours’, ECB-blog, 7 juni.
Jaumotte, F. et al. (2023), “Digitalization During the COVID-19 Crisis: Implications for Productivity and Labor Markets in Advanced Economies”, Staff Discussion Notes, Nr 2023/003, IMF, 13 maart. De gevolgen van digitalisering voor de arbeidsmarkt en andere aspecten van de economie worden ook besproken in Dedola, L. et al. (2023), “Digitalisation and the economy”, Working Paper Series, Nr 2809, ECB, april.
Zie Dias da Silva, A. et al. (2023), “How people want to work – preferences for remote work after the pandemic”, Economic Bulletin, Issue 1, ECB.
OECD (2023), Employment Outlook 2023.
Albanesi, S. et al. (2023), “New technologies and jobs in Europe”, Working Paper Series, Nr 2831, ECB, juli.
Zie ook Breckenfelder, J. et al. (2023), “The climate and the economy”, Working Paper Series, Nr 2793, ECB, maart.
US Energy Information Administration (2023), “Annual Energy Outlook 2023”, 16 maart.
Vergelijking tussen 2012 en 2022. Met name handelsbeperkingen voor goederen, investeringen en diensten. De genoemde gegevens hebben uitsluitend betrekking op de uitvoer. Zie Georgieva, K. (2023), “Confronting Fragmentation Where It Matters Most: Trade, Debt, and Climate Action”, IMF Blog, 16 januari.
Alfaro, L. and Chor, D. (2023), “Global Supply Chains: The Looming ‘Great Reallocation’”, paper gepresenteerd op het Jackson Hole Economic Policy Symposium in 2023, georganiseerd door de Federal Reserve Bank of Kansas City, augustus.
Lebastard, L., Matani, M. en Serafini, R., “GVC exporter performance during the COVID-19 pandemic: the role of supply bottlenecks”, Working Paper Series, Nr 2766, ECB, januari 2023.
Zie Ferrante, F. Graves, S. en Iacoviello, M. (2023), “The inflationary effects of sectoral relocation”, Journal of Monetary Economics, nog te publiceren.
Deze nieuwe situatie vertoont overeenkomsten met het paradigma van de ‘reële conjunctuur’, dat tussen de late jaren 70 en 80 van de vorige eeuw stelde dat economieën voortdurend worden geteisterd, niet door verstoringen van de vraag (zoals in de concurrerende Keynesiaanse en monetaristische tradities) maar door reële productiviteitsschokken die het economische potentieel raken en conjunctuurschommelingen aanwakkeren. Zie Kydland, F. en Prescott, E. (1982), “Time to Build and Aggregate Fluctuations”, Econometrica, Vol. 50, nr. 6, november, blz. 1345-1370.
Voorbeelden van ecosysteemdiensten zijn de producten die we halen uit ecosystemen zoals voedsel, drinkwater, hout en mineralen, bescherming tegen natuurlijke gevaren, of koolstofopname en -opslag door vegetatie. Zie Elderson, F. (2023), „The economy and banks need nature to survive”, The ECB Blog, 8 juni.
Balke, N., Jin, X. en Yücel, M. (2020), “The Shale Revolution and the Dynamics of the Oil Market”, Working Papers, Nr 2021, Federal Reserve Bank of Dallas, juni.
Attinasi, M.-G., Boeckelmann, L. en Meunier, B. (2023), “The economic costs of supply chain decoupling”, Working Paper Series, nr. 2839, ECB, augustus.
Europese Commissie (2023), “strategisch prognoseverslag 2023”, juli.
International Data Corporation (2022), “IDC Spending Guide Sees Worldwide Digital Transformation Investments Reaching $3.4 Trillion in 2026”, 26 oktober
NAVO-gegevens. In dit cijfer zijn de vier niet tot de NAVO behorende EU-landen (Ierland, Cyprus, Oostenrijk en Malta) niet meegerekend.
IMF (2022), “Near-Term Macroeconomic Impact of Decarbonization Policies”, World Economic Outlook, oktober; voor een kwantificering van het effect van koolstofheffingen op particuliere investeringen, zie Brand, C. et al. (2023), “The macroeconomic implications of the transition to a low-carbon economy”, Economic Bulletin, Issue 5, ECB.
Volgens het Internationaal Energieagentschap zou een gezamenlijke inspanning om de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te bereiken tegen 2040 een verviervoudiging van de minerale behoeften voor schone energietechnologieën betekenen. Zie IEA (2021), “The Role of Critical Minerals in Clean Energy Transitions”, mei.
Naast de hierboven besproken effecten van AI en digitalisering, zou de transitie naar een CO2-neutrale uitstoot tegen 2050 kunnen leiden tot een winst van ongeveer 200 miljoen banen en een verlies van ongeveer 185 miljoen banen wereldwijd. Zie McKinsey (2022), “The net-zero transition: What it would cost, what it could bring”, januari.
Olivera, J.H.G. (1964), “On Structural Inflation and Latin-American ‘Structuralism’”, Oxford Economic Papers, Vol. 16, Nr 3, november, blz. 321-332; Guerrieri, V., Lorenzoni, G., Straub, L. en Werning, I. (2021), “Monetary Policy in Times of Structural Reallocation”, Proceedings of the 2021 Jackson Hole Symposium.
Koester, G., Lis, E., Nickel, C., Osbat, C. en Smets, F. (2021), “Understanding low inflation in the euro area from 2013 to 2019: cyclical and structural drivers”, Occasional Paper Series, Nr 280, ECB, september. Voor een bespreking van de relatie tussen prijsopslagen en de doorwerking van schokken, zie Kouvavas, O., Osbat, C., Reinelt, T. en Vansteenkiste, I. (2021), “Markups and inflation cyclicality in the euro area”, Working Paper Series, nr. 2617, ECB, november, en voor de doorwerking van lonen in prijzen, zie Hahn, E. (2019), “How are wage developments passed through to prices in the euro area? Evidence from a BVAR model,” Applied Economics, Vol. 53, Nr 22, november, blz. 2467-2485; Hahn, E. (2020), “The wage-price pass-through in the euro area: does the growth regime matter?”, Working Paper Series, Nr 2485, ECB, oktober; Bobeica, E., Ciccarelli, M. en Vansteenkiste, I. (2019), "The link between labor cost and price inflation in the euro area”, Working Paper Series, Nr 2235, ECB, februari.
Veel bedrijven in het eurogebied hadden in 2022 meer dynamische prijsstrategieën vastgesteld en zeiden dat de prijzen in 2023 vaker zouden worden herzien dan gebruikelijk. Zie Elding, C. et al. (2023), “Main findings from the ECB’s recent contacts with non-financial companies”, Economic Bulletin, Issue 1, ECB.
Cavallo, A., Lippi, F. en Miyahara, K. (2023), “Inflation and misallocation in New Keynesian models”, paper gepresenteerd op het ECB Forum on Central Banking, Sintra, juni.
Koester, G. et al. (2021), op. cit.; Baba, C. en Lee, J. (2022), “Second-Round Effects of Oil Price Shocks – Implications for Europe’s Inflation Outlook”, IMF Working Papers, Nr 2022/173, IMF, september.
Lagarde, C. (2023), “De hardnekkige inflatie doorbreken”, toespraak op het ECB Forum on Central Banking, Sintra, juni.
Banque de France (2023), “Monthly business survey – Start of June 2023”.
Digitalisering vergroot ook de mogelijkheid om intermediaire diensten uit te besteden aan opkomende markten. Zie Baldwin, R. (2022), “Globotics and macroeconomics: Globalisation and automation of the service sector”, paper gepresenteerd op het ECB Forum on Central Banking, Sintra, juni.
Het arbeidsaanbod zou kunnen afnemen als gevolg van geopolitieke versnippering (waardoor arbeidsmarkten minder ter discussie zullen staan), een mogelijke daling van de migratie of verdere vergrijzing van de beroepsbevolking. Zie bijvoorbeeld Freier, M., Lichtenauer, B. en Schroth, J. (2023), “EUROPOP2023 demographic trends and their euro area economic implications”, Economic Bulletin, Issue 3, ECB.
Op de langere termijn kan de transitie naar hernieuwbare energie de energievoorziening weer elastischer en goedkoper maken.
Arce, O., Hahn, E. en Koester, G. (2023), “How tit-for-tat inflation can make everyone poorer”, The ECB Blog, 30 maart; Hahn, E. (2023), “Hoe heeft de winst per eenheid product bijgedragen aan de recente toename van de binnenlandse prijsdruk in het eurogebied?”, Economisch Bulletin, Nummer 4, ECB.
Voor een kritische kijk op deze benadering van beleidsvorming, zie Faust, J. en Leeper, E. (2015), ”The Myth of Normal: The Bumpy Story of Inflation and Monetary Policy”, paper gepresenteerd op het Jackson Hole Economic Policy Symposium in 2015, georganiseerd door de Federal Reserve Bank of Kansas City, augustus.
Zie bijvoorbeeld recent ECB-onderzoek naar de toepassing van random forest-voorspellingen op de inflatie: Lenza, M., Moutachaker, I. en Paredes, J. (2023), “Density forecasts of inflation: a quantile regression forest approach”, Working Paper Series, Nr 2830, ECB.
Bańbura, M. et al. (2023), “Underlying inflation measures: an analytical guide for the euro area”, Economic Bulletin, Issue 5, ECB.
McMahon, M. en Rholes, R. (2023), “Building Central Bank Credibility: The Role of Forecast Performance”, vlugschrift, University of Oxford.
Chahad, M., Hofmann-Drahonsky, A.-C., Meunier, B., Page, A. en Tirpák, M. (2022), “What explains recent errors in the inflation projections of Eurosystem and ECB staff?”, Economic Bulletin, Issue 3, ECB; Chahad, M., Hofmann-Drahonsky, A.-C., Page, A. en Tirpák, M. (2023), “An updated assessment of short-term inflation projections by Eurosystem and ECB staff”, Economic Bulletin, Issue 1, ECB.
Europese Centrale Bank
Directoraat-generaal Communicatie
- Sonnemannstrasse 20
- 60314 Frankfurt am Main, Duitsland
- +49 69 1344 7455
- media@ecb.europa.eu
Reproductie is alleen toegestaan met bronvermelding.
Contactpersonen voor de media